...fragment uit kaart Hendrik Verhees 1794... |
De Graafse
geschiedschrijver Diederik Paringet vertelt dat in 1659 was afgesproken dat er
aan Ravensteinse kant maar vier herbergen zouden zijn, maar dat er in zijn
tijd, rond 1700, een ware wildgroei was,
een smokkelaarsnest zelfs: … als een voorstad
van herbergen, daar de kan bier ses duyten minder verkogt wort als in de stad,
wyn en brandewyn nae advenant, daar de gemeene man sig dagelyks gaat
diverteren; geswegen 't geen van die en andere impost verschulde waaren ter
sluyk met kleyne partye wert ingebragt tot merkelyke afbreuk vande neering en ’t
welvaaren der stad.
Bijna honderd jaar later, in de jaren tachtig van de
achttiende eeuw, was de voornaamste uitspanning er een zogenaamde ‘sociëteit’,
een ontmoetingsplaats voor beschaafde burgermannen die onder het genot van een
pijp en een glas en met de krant in de hand de politiek bespraken in hartelijke gezellig- en soms onenigheid – al
dan niet in het gezelschap van dames van bedenkelijk allooi. Deze sociëteit was
opgezet door Willem Gerard van Oyen, een vooraanstaand Graafs burger die
vlakbij net zijn imposante buiten ‘Hamstein’ had gerealiseerd. Bij het oprukken van de Franse legers in 1794 werd het gebouw opgeblazen waarna het
reddeloos afbrandde. Er is een ooggetuige uit de gloriejaren van deze sociëteit
die er uitgebreid over heeft geschreven in zijn dagboeken: Adriaan van der
Willigen, later een belangrijk Tilburgs gezagsdrager en schrijver maar toen cadet
in het regiment Douglas dat in 1786
in Grave in garnizoen was gekomen.
In deze dagboeken,
kort geleden uitgegeven door L. van der Heijden en J. Sanders (De levensloop van Adriaan van der Willigen
(1766-1841) geeft Van der Willigen hoog op van
zowel de sociëteit als haar eigenaar: …
hetgeen het verblijf daar [in Grave]
bijzonder aangenaam maakte was de Societeit van de heer Van Oyen, een quartier
buiten de poort op Ravensteinsche bodem gelegen. Hier kwamen bijna alle
officieren en de voornaamste burgers uit de stad en deze heer bewees zeer veel
vriendschap aan het guarnisoen, gaf van tijd tot tijd dinées, danspartijen etc.
(…) Ik las thans nogal veel en, daar het sentimenteele in de mode was, was ik
daar nu en dan ook min of meer van aangestoken. De eenoogige, zegt men, is in het
land der blinden koning en ik passeerde dan hier ook voor een soort van bel
esprit, vooral omdat ik somtijds een
vaersje of liedje maakte en dat in de sociëteit voorlas of zong. (…) ik ging [in
het voorjaar van 1787] buiten bij de heer
Van Ooijen logeeren, die mij verzogt had om een verlof van drie maanden bij hem
te passeeren, en uit vriendschap en uit erkentenis, omdat ik zijn kolffbaan,
die geheel vol scheuren en onbruikbaar was, in de beste order had laten
brengen, nadat men het al meer dan eens vergeefsch had beproefd. Van der Willigen schrijft over een mooi en goed toegerust
gebouw, een kolfbaan, aangenaam vertier, volop officieren, volop burgers, een
uitstekende, ja zelfs gulle gastheer: het valt te begrijpen dat Van Oyens
sociëteit aan de Elft bij menigeen in trek was.
Aan diezelfde Elft lag tot in augustus 1786 ook een
herberg waarvan een deel van de geschiedenis bewaard is gebleven: de Oranjeboom,
van Abel Abels. Zijn etablissement deed de Oranjes echter weinig eer aan. In
1786 klaagde Andreas de Bons, op dat moment commandant van de vesting Grave,
dat er allerlei gespuis verbleef, onder wie vrouwen die zich afgaven met
soldaten en ander wangedrag vertoonden, en dat de soldaten die er kwamen
bovendien werden aangezet tot desertie. Ook in 1785 waren er daar al problemen
geweest. De maatregelen logen er niet om: de herberg werd schoongeveegd, Abels
en zijn vrouw werd het bedrijven van horeca verboden op straffe van verbanning
en de eigenaresse van het huis kreeg te horen dat ze het niet meer voor dat
doel mocht verhuren en dat ze het uithangbord moest verwijderen. Het echtpaar
Abels liet zich echter pas in mei 1788 definitief het huis uit zetten. Daarna
werd het verkocht – aan Van Oyen, ongetwijfeld met het doel de plaatselijke
horeca des te steviger in handen te krijgen. De dagen van diens imperium waren
echter snel geteld: heel de Elft en heel zijn grootse buitenplaats gingen
verloren bij de opmars van de Franse legers die de Noord-Nederlandse Republiek
de revolutie kwamen brengen. Gebouwen en gronden waren betaald met geleend
geld, zodat de afwikkeling van Van Oyens schulden nog vele jaren heeft geduurd.
Deze tekst is van de hand van gastblogger Leny van Lieshout. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 à 350woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)
Deze tekst is van de hand van gastblogger Leny van Lieshout. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 à 350woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)
Vind je dit interessant? Lees dan ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten